13 May 2023

La Gantoise, de orangistische Brabançonne


In 1830 scheurde zich uit het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, met Franse militaire steun, een Franstalig miniatuurstaatje los. Acht jaar later, in september 1838, werd het separatistische heldenfeit herdacht door het inhuldigen van een vrijheidsbeeld op het Brusselse Martelarenplein.

Brussel 1838


Uit de verte moet de plechtigheid knarsetandend gadegeslagen zijn door de Gentse orangistische advocaat Pierre Lebrocquy. In de daarop volgende dagen verwerkte hij zijn trauma in twee liederen, een Nederlands en een Frans, die als orangistische tegenhanger bedoeld waren van La Brabançonne, die aanvankelijk La Bruxelloise heette. Wij vinden ze beide in


namelijk De ware Vryheid, Gentsch volkslied op p.94 (meer daarover hier) en La Gantoise, Chant national op p.104. In het voorwoord kunnen we lezen dat de verzamelde liederen aanvankelijk niet voor het grote publiek bedoeld waren, maar enkel voor sommige byzondere vriendenkringen. Daarmee zijn de vrijmetselaarsloges bedoeld, in het bijzonder de Gentse orangistische loge Le Septentrion. Liederen, zowel in het Frans als het Nederlands waren daar een vast onderdeel van de banketten. De Dulle Griete bevat eigenlijk Vlaemsche liedekens, maar geeft op het eind ook enkele Franse mee die als voorbeeld gediend hebben voor Nederlandse versies. Daaronder dus ook 


(er volgen nog zes strofen). Bij zo goed als alle liederen staat, logischerwijze, de stemme of wyze (in het Frans air) waarop de tekst gezongen moet worden. De uitzonderingen zijn: twee deuntjes die de Gentenaar van toen bekend zullen geweest zijn (den Belgische Pier la la en Het hondekot te Gent), een op eene nieuwe wyze en La Gantoise zonder iets. Die leemte is vreemd, want men mag toch verwachten dat de koper van een liederenboek kan uitmaken op welke melodie de liederen gezongen moeten worden. Van de Nederlandse versie De ware Vryheid krijgen we de melodie wél, maar die is, gelet op de totaal verschillende rijmschema's, zeker niet die van het Franse lied.

In De Dulle Griete wordt La Gantoise onmiddellijk gevolgd door een ludiek lied over de Gentse boelmakers: 


(eveneens met vele strofen). Door de verwijzingen naar dit air op te zoeken in de zangboeken van die tijd kan men, na onderlinge vergelijking, met grote waarschijnlijkheid de melodie thuisbrengen. Hier vindt men een lied dat de grote Béranger op die populaire melodie schreef. Helaas brengt ons dit niet dichter bij La Gantoise, want (bijvoorbeeld) men kan wel à la Béranger zingen

vraime-e-ent des brouillons
maar niet
j'honore-eu-eu d'autres dieux.

Neen, het ontbreken van een verwijzing moet, zoals voor de andere niet-benoemde liederen, betekenen dat de titel voldoende duidelijk de melodie suggereert. Zo komt men voor het Gentse Chant National onvermijdelijk bij... de Brabançonne. Iedereen kan zelf uit volle borst nagaan dat de tekst perfect bij die melodie past. "Die" melodie is misschien niet het juiste woord, want er blijken vele varianten van bestaan te hebben, en het is onmogelijk om uit te maken wat er aan tafel nu precies geklonken heeft. Uit de laatste strofe (zie de tekst onderaan) blijkt dat Gand, ma patrie voor de Ware Vrijheid (nog) volledig op Nassau betrouwt. Helaas, eind 1840 zong Lebrocquy zijn Gantoise voor het laatst, en na de laatste strofe ging het orangistische licht in Le Septentrion onder schamper gelach uit. Hij licht het zelf toe in Souvenirs d'un ex-journaliste, pp. 97-100. Meer over Lebrocquy en de orangistische Septentrion leest men hier


P.S. In 1857 schreef ook Prudens van Duyse in het Frans een politiek gedicht met als titel La Gantoise. Het is te vinden in Van Duyse/Bundel 80 van de Koninklijke Akademie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde van Gent en is hier te bekijken. Het is niet duidelijk of Van Duyse zijn Gantoise geïnspireerd heeft op die van Lebrocquy; in elk geval is het rijmschema anders.



*

LA GANTOISE


Chant national composé à l'occasion de l'érection

de la statue de la Liberté à Bruxelles


1838


D'un culte faux a commencé la pompe;

Bruxelles a dit: voici la Liberté, 

Peuple à genoux; et le peuple qu'on trompe

Incline un front dans la fange arrêté.

Moi, quand l'idole a plané sur les têtes, 

Le front couvert, debout, silencieux;

J'ai vu de loin les sacrilèges fêtes:

Je suis Gantois, j'honore d'autres dieux.


Fils d'Artevelde, à la liberté sainte

Dès le berceau j'ai voué mon amour

Gand la connaît, car dans sa vaste enceinte

La Liberté a fait un long séjour.

Je prie encore comme ont prié mes pères;

Donc, point d'encens pour l'autel odieux,

Point de déesse aux rites adultères.

Je suis Gantois, j'honore d'autres dieux.


Le Taciturne a rajeuni ton culte,

O Déité chère encore aux Gantois!

Horne et d'Egmont, qu'aujourd'hui l'on insulte,

Sur l'échafaud ont raffermi tes droits.

Vous reniez, fils de la foi nouvelle, 

Ces noms sacrés, ces martyrs glorieux;

Vos dieux sont D'Albe et Philippe et Granvelle.

Je suis Gantois, j'honore d'autres dieux.


Scandale! horreur! l'idole qu'on protège

Du temple ancien jette la cendre au vent;

Elle choisit la plèbe pour cortège;

Pour prêtre, un moine et pour temple, un couvent.

Cède qui veut, que partout retentisse

De liberté le nom insidieux, 

N'espérez pas que mon genou fléchisse.

Je suis Gantois, j'honore d'autres dieux.


Des novateurs en vain la foule effraie:

Eh! que me fait ce stupide bétail?

Ce que je veux c'est la liberté vraie, 

Fille des lois et mère du travail.

Non, dans le ciel elle n'est point conçue, 

La Liberté qui promène en tous lieux 

Son chapelet, sa torche et sa massue.

Je suis Gantois, j'honore d'autres dieux.


Pour mieux encore défigurer l'image

De la déesse aux robustes contours, 

En l'étalant, leur hypocrite hommage

Sur son beau sein a triplé les atours.

Oui, cachez-les, ces mamelles fécondes, 

C'est bien, jamais ces globes radieux 

N'ont allaité des capucins immondes.

Je suis Gantois, j'honore d'autres dieux.


Gand, ma patrie, ô ruche bourdonnante,

Fidèle aux lois, au travail, au bon sens, 

Garde tes mœurs, ta foi persévérante, 

Tu brûleras encore un pur encens.

Car Nassau veille, à sa mâle parole, 

La Liberté redescendra des cieux.

En attendant, honte à la vaine idole!

Je suis Gantois, j'honore d'autres dieux.

***

  
Gent 2018
Willem I