25 November 2013

De goede werken van Willem I: het "pro Deo"

Uit Ernest Staas, advocaat (1874, hier), door Tony, zijnde de liberale flamingant en medestichter van het eerbiedwaardig Gents studentengenootschap 't Zal wel gaan Anton Bergmann.

[Liet] de rechterlijke geest onze voorvaderen weinig sporen achter, wat niet uitstierf is het gevoel van broederliefde, dat te allen tijde onzen landaard kenmerkte. Nergens toont zich de liefdadigheid zoo vindingrijk; nergens openen zich zooveel toevluchtsoorden voor het verlaten kind, den lijdenden man, den afgeleefden grijsaard; nergens ook bekwam te allen tijde de onderdrukte krachtiger hulp.

Dit deel ten minste onzer oude wetgeving bleef bewaard, en tot vóór korte jaren waren Zuid- en Noord-Nederland de eenige landen, waar voor behoeftigen en onmondigen waarlijk recht bestond. Dit recht heet de kostelooze proceduur of het pro Deo.

Daardoor heeft elk onvermogende aanspraak op rechterlijken raad en bijstand, en moet hij kosteloos voor alle rechtbanken bediend worden. De wet laat hem vrij van alle uitgaven, verzekert hem eenen verdediger, en stelt daardoor den behoeftigsten met den vermogendste gelijk. En het mag geen bedrieglijke schijn heeten: meer dan eens hebben de machtigsten, die zich boven alles verheven waanden, het hoofd moeten buigen voor den armen werkman, met het pro Deo gewapend.

In andere landen werd die instelling, onlangs ingevoerd, als een groote stap vooruit bejegend; hier staat de kostelooze proceduur, als een recht voor elken onvermogende op de eerste bladzijden onzer oudste wetboeken aangeteekend. Van de jongsten tijden af was het aan de rechterlijke macht opgelegd "voor de arme ende miserable persoonen t'opineeren, t'adviseeren, de processen t'oversien ende t'instrueeren, 't vonnis te resolveeren ende t'expedieeren om Godtswille ende sonder eenighen loon daeraf te hebben ofte te verwachten." 

De bezorgdheid ging nog verder. De advocaten en rechters moesten niet alleen den arme "volkomen audiëntie" geven; het werd hun als een heilige plicht bevolen, "den arme te gherieven ende te ontcommeren voor den rijcke, die naer comen soude."

De Fransche omwenteling schafte het pro Deo af. "Er zijn geene armen meer," had de Republiek verklaard: wat behoefde men hen te helpen. Doch Koning Willem I schonk ons dit schoonste deel van de erfenis der vaderen weder. Een zijner eerste besluiten herstelde de rechterlijke bescherming der behoeftigen, en nog heden zijn het de decreten van den eersten Koning der Nederlanden, die de kostelooze proceduur regelen en beheerschen.
 *
 *   *

Bemerk "Zuid-Nederland" genoemd als "land".